In dit hoofdstuk wordt er per laag een omschrijving gegeven voor zowel de ontwerp- als de uitvoeringsfase.
De kwaliteit van de producten en (bouw-)materialen wordt veelal vastgelegd in een kwaliteits-verklaring (toetsing aan de geharmoniseerde Europese normen of nationale NEN normen).
4.1 Begroeiing
De begroeiing van een extensief begroeid dak beperkt zich tot sedum, kruiden en (sier)grassen.
Deze vegetatielaag kan zichzelf in stand houden met een minimum aan onderhoud.
De begroeiing van een intensief begroeid dak kenmerkt zich door de aanwezigheid van bomen, (bodembedekkende) heesters en vaste planten en gazon. Bij deze begroeiing is het noodzakelijk regulier onderhoud te plegen voor de instandhouding van de begroeiing.
Vegetatiematten / sedummatten
Een vegetatiemat is een op een kunststof- en/of kokosmat voorgekweekte sedum- en kruiden (veelal 5-8 verschillende soorten), met goed doorwortelde planten en met een dekkingsgraad van minimaal 90%. Toegepaste begroeiing: sedum, kruiden en grassen.
Plugplanten / sedumpluggen
Plugplanten zijn kleine, compacte gekweekte planten, met een wortelkluit, aangeleverd in trays. Een begroeid dak aangeplant met plugplanten dient binnen 1 à 2 jaar voor 90% dichtgegroeid te zijn. Door gebruik van sedumpluggen (16-20 stuks/m²) kan men zelf het assortiment bepalen en kan er groepsgewijs aangeplant worden. Toegepaste begroeiing: sedum, kruiden en grassen.
Stekken en zaaien
Bij gebruik van sedum en grassen wordt het substraat doorgewerkt met stekken, sedumspruiten of zaad.
Aan zaad en stekgoed kunnen toevoegingen gedaan worden die de groei stimuleren of een bescherming oplevert tegen winderosie.
Heesters, vaste planten en grassen
Bij toepassing van vaste planten, heesters en grassen wordt de begroeiing aangebracht in een geschikte substraatlaag met voldoende dikte. Vaste planten, grassen en heesters worden volgens een plan geplant.
Gazon
Begroeide daken met een gazon uitgevoerd zijn niet hetzelfde als begroeide daken met grassen. De toepassing met een gazon is o.a. bedoeld voor beeldkwaliteit of verblijf. Vanwege de begaanbaarheid en belasting is aandacht voor de dakconstructie noodzakelijk en wat betreft het onderhoud wordt het gerekend tot de intensief begroeide daken.
Bomen
Bij toepassing van bomen dient de dikte van de substraat laag voldoende zijn als doorwortelbaar groeimedium en om verankering te bieden tegen de optredende wind.
Bomen geplaatst in kuipen dienen gezekerd te zijn tegen omwaaien.
Ontwerp
Begroeiing aanbrengen volgens ontwerp respectievelijk plan.
Uitvoering
Breng in de substraatlaag de begroeiing aan volgens het plan.
Breng een vegetatievrije zone aan (tegels, grindlaag 16-32mm of groter) langs dakranden, opstanden, rond lichtkoepels en hemelwaterafvoer-punten met voldoende breedte (0,30-0,50 m) t.b.v. controle- en onderhoudswerkzaamheden.
Indien een vegetatievrije zone is vereist voor brandoverslag langs dakranden, opstanden, rond lichtkoepels moet deze van voldoende breedte zijn.
4.2 Substraatlaag
Dikte en samenstelling van de substraatlaag dient afgestemd te zijn op het type begroeiing. In alle gevallen wordt aanbevolen leveringsvorm met BRL 9341 (certificaat Besluit Bodemkwaliteit).
omschrijving | eenheid | grenswaarden min(≥) – max(≤) |
opmerking – testmethode |
Prestatie eisen: | spec. leverancier | NEN-EN 13652 1:2 | |
Organisch stofgehalte Aantal deeltjes (d <63mu) |
[ %-DS ] [ % ] | 5,0 – 9,0 <5 |
NEN-EN 5754 |
Gewicht droog: | [ kg/m³ ] | 950 – 1000 | NEN-EN 1097-3 |
Gewicht verzadigd: Porienvolume: |
[ kg/m³ ] [ % ] | 1350 – 1400 60 – 65 |
|
Watervasthoudend vermogen Luchtgehalte |
[ % ] [ % ] | 40 – 45 18 – 22 |
NEN 5785 |
Inklinkingfactor | [ – ] | 1,2 | |
Zuurgraad pH: | [ – ] | 6,0 – 8,5 | NEN-EN 13037 |
Zuurgraad pH (H2O): | [ – ] | 7,0 – 8,0 | NEN-EN 13037 |
Zuurgraad pH (KCL): | [ – ] | 6,5 – 7,5 | NEN-EN 5750 |
Ec | [ – ] | 0,2 – 0,6 |
Voedingswaarde / Mineralen volgens NEN EN-13652 1:2)
element | grenswaarden min(>) – max(<) |
eenheid | element | grenswaarden min(≥) – max(≤) |
eenheid | |
NO3– | 0.0 – 0.1 | mmol/l | Fe | 2,0 – 30 | µmol/l | |
NH4+ | 0,0 – 0,5 | mmol/l | Mn | 0,5 – 15 | µmol/l | |
Ptot | 0,0 – 0,5 | mmol/l | Zn | 0,1 – 1,0 | µmol/l | |
K+ | 0,0 – 1,5 | mmol/l | B | 5,0 – 35 | µmol/l | |
Ca2+ | 0,5 – 2,0 | mmol/l | Cu | 0,0 – 1,0 | µmol/l | |
Mg2+ | 0,1 – 1,5 | mmol/l | ||||
SO42- | 0,0 – 2,0 | mmol/l | ||||
Si | 0,1 – 1,0 | mmol/l | ||||
HCO3– | 0,0 – 3,0 | mmol/l | ||||
Na+ | 0,0 – 1,0 | mmol/l | ||||
Cl– | 0,1 – 2,0 | mmol/l |
Uitvoering
Aanbrengen van substraat in dikte afhankelijk van de gekozen begroeiing. De voedingswaarde van het substraat dient te voldoen aan de eisen van de toegepaste type begroeiing.Kies voor een gelijkmatige opslag en verdeling van het substraat. Houdt hierbij rekening met de toelaatbare (dak-)belasting.
4.3 Filterlaag
Indien het begroeide dak wordt uitgevoerd als omgekeerd dak wordt een dampdoorlatend non-woven filterdoek (gewicht 100 -140g/m³) geadviseerd.
omschrijving | eenheid | grenswaarden min(≥) – max(≤) |
opmerking – testmethode |
Product prestatie | spec. leverancier | NEN-EN 13252 | |
Dikte: | [ mm ] | ||
Gewicht: | [ g/m² ] | 100 – 200 | |
Trekproef: MD (lengte) Trekproef: CMD (breedte) |
[ kN/m ] [ kN/m ] | 8 – 45 8 – 27 |
NEN-EN-ISO 10319 |
Statische doorponsproef: | [ kN ] | 1,5 – 5,0 | NEN-EN-ISO 12236 (FLL >0,5kN |
Karakteristiek openingsmaat | [ µm ] | 100 – 150 | NEN-EN-ISO 12956 |
Waterdoorlatendheid: | [ mm/min ] | 15 – 100 | NEN-EN-ISO 11058 |
Dynamische perforatieproef: | [ mm ] | 7,5 – 38,0 | NEN-EN-ISO 13433 |
Uitvoering
Breng de filterlaag aan boven de drainagelaag als scheiding tussen het substraat en drainage t.b.v. het goed functioneren van de drainagelaag en verstopping door kleine deeltjes te voorkomen.
Aanbrengen filterdoek met overlap (200mm) en t.p.v. aansluitingen opzetten tot bovenkant substraat.
4.4 Drainagelaag
Een drainagelaag dient om hemelwater snel af te voeren (afvoer) of op te slaan (buffering).
Een drainagesysteem bestaat uit meerdere lagen. Hierin is de drainagelaag gecombineerd met bv. filterlaag en/of beschermlaag en/of scheidingslaag.
Verticale drainage capaciteit is mede afhankelijk van inbouwdiepte (druk).
Horizontale drainage capaciteit wordt bepaald door afschot en belasting.
omschrijving | eenheid | grenswaarden min(≥) – max(≤) |
opmerking – testmethode |
Prestatie eisen: – Gewicht en dikte worden bepaald door materiaalkeuze of systeemkeuze |
spec. leverancier | NEN-EN 13252 ] | |
Drainage capaciteit – Verticaal – Inbouwdiepte 2m – 10m (20 kPa -100 kPa) |
[ l/(s.m) ] | 3,0 – 15,0 | NEN-EN-ISO 12958 |
Drainage capaciteit – Horizontaal: – bij afschot 1% (10 kPa – 200 kPa) – bij afschot 3% (10 kPa – 200 kPa) |
[ l/(s.m) ][ l/(s.m) ] |
0,2 – 1,2 0,5 – 1,8 |
NEN-EN-ISO 12958 NEN-EN-ISO 12958 |
Uitvoering
Breng de drainagelaag aan boven de beschermlaag om overtollig water af te voeren en/of een waterbuffer te creëren. Drainagematerialen en/of drainageproducten moeten nauw aansluiten bij details, opstanden, door- en afvoeren.
4.5 Beschermlaag
Beschermlaag beschermt het dakbedekkingsysteem en/of de wortelwerende laag tegen mechanische beschadiging.
omschrijving | eenheid | grenswaarden min(≥) – max(≤) |
opmerking – testmethode |
Prestatie eisen: | spec. leverancier | NEN-EN 13719 | |
Dikte: | [ mm ] | 0,8 – 1,0 | |
Gewicht: | [ g/m² ] | 800 -1000 |
Uitvoering
Aanbrengen van de beschermlaag dient zo snel mogelijk na oplevering van de dakafdichting uitgevoerd te worden (overlap minimaal 200mm.)
4.6 Wortelwerende laag
De dakbedekking dient te worden beschermd tegen worteldoorgroei. Dit kan door de keuze van de toplaag (dakbedekking voorzien van een wortelwerende samenstelling) of door toepassing van een wortelwerende folie.
omschrijving | eenheid | grenswaarden min(≥) – max(≤) |
opmerking – testmethode |
Prestatie eisen: | spec. leverancier | NEN-EN 13948 | |
Dikte: | [ mm ] | 0,5 – 1,0 | |
Gewicht: | [ g/m² ] | 500 – 1200 |
Uitvoering
Gebruik als toplaag een wortelwerende dakbedekking met een worteldoorgroeibestendigheid conform. Zorg voor volledig gesloten naden van de toplaag(dakbedekking voorzien van een wortelwerende samenstelling).
Voorkom dat bij het branden van de APP- of SBS-dakbaan bitumen (110/30) in de overlappen van de toplaag terecht komt.
Indien geen wortelwerende dakbedekking aanwezig is, gebruik dan een wortelwerende folie (LDPE of HDPE ) dikte ≥0,2mm.
Overlap extensief begroeid dak: min. 200 mm. Overlap intensief begroeid dak: min. 500 mm.
4.7 Scheidingslaag
Een scheidingslaag verhindert contact tussen verschillende materialen en/of contact tussen twee lagen.
omschrijving | eenheid | grenswaarden min(≥) – max(≤) |
opmerking – testmethode |
Prestatie eisen: | spec. leverancier | NEN-EN 13719 | |
Dikte: | [ mm ] | 0,1 – 0,3 | |
Gewicht: | [ g/m² ] | 150 – 200 |
Uitvoering
Scheidingsfolie aanbrengen met overlap minimaal100mm.
4.8 Dakbedekkingsystemen
Gebruik voor ontwerp en uitvoering van dakbedekking, dakdoorvoeringen, dakaansluitingen, compartimentering de vakrichtlijnen voor dakdekkers (bv. VEBIDAK, BDA, … ).
Materiaalkeuze:
Bitumen
APP- of SBS-gemodificeerde bitumen dakbanen als toplaag met een wortelvaste samenstelling conform FLL-test, resp. NEN-EN 13948.
De dakbanen kunnen volgens de brandmethode of koud worden gekleefd op een bitumen onderlaag.
Coderingssysteem bitumen dakbanen (BRL 1511). Zie dakdetails F5.
POCB
Zelfklevende POCB-dakbanen als toplaag met een wortelvaste samenstelling conform NEN-EN 1348 (of FLL-test).
De dakbanen worden volledig gekleefd op een bitumen onderlaag met een synthetische primer.
De overlappen worden bij voorkeur thermisch gelast of met contactlijm (kit) uitgevoerd.
EPDM
Zelfklevende SBS-gecacheerde EPDM-dakbanen met een wortelvaste samenstelling conform NEN-EN 1348 (of FLL-test).
De dakbanen worden volledig gekleefd op een bitumen onderlaag met hechtprimer.
De overlappen worden bij voorkeur thermisch gelast of met contactlijm (kit) uitgevoerd.
Vloeibare (gespoten dakafdichtingssysteem
Triflex Protect, PMMA-harssysteem met een polyestervlies als wapening.
Aanbrengen volgens voorschriften leverancier/producent.
4.9 Dakbedekkingsconstructies
Voor dakbedekkingsconstructies met bitumen wordt gebruik gemaakt van het zg. notatiesysteem Uitleg en verklaring van tekens zie dakdetails F6.
Voor standaard opbouw dakbegroeiingssystemen zie dakdetails F2.
Extensief begroeid dak: (zie dakdetails F2)
Uitgangspunt bij voorkeur een volledig gekleefde waterdichte laag.
Uitvoering als warm-dak met waterdamp remmende laag, thermische isolatie (EPS, PIR of PUR) en dakbedekkingssysteem.
Uitvoering als omgekeerd dak met thermische isolatie (XPS) en dakbedekkingssysteem.
Overlapverbindingen van de beschermlaag dienen in wortelwerende kwaliteit te zijn (NEN-EN 13948).
Compartimentering of aanbrengen van lekdetectiesysteem bij grote oppervlakken (>40x60m²).
Indien volgens de tabellen in NTA8292 het dakbedekkingssysteem losliggend (L) kan worden uitgevoerd kan de bevestiging van een eerste laag van het dakbedekkingssysteem achterwege blijven.
Voorbeeld: notatiesystemen – Extensief begroeid dak (eenvoudige begroeiing – onderhoudsarm)
Ballastlaag | |
BF | APP/SBS dakbanen |
N / BP* | Eenzijdig gebitumineerde dakbanen/bitumen *Dakbanen met thermstrepen voor partiele hechting |
L | EPS/PIR/PUR (afschot) isolatie |
GF/KF/BF | Bitumen dakbanen |
onderconstructie / dak |
Ballastlaag | |
N | POCB/SBS gecacheerde EPDM dakbanen |
L | EPS/PIR/PUR (afschot)isolatie |
GF/KF/BF | Bitumen dakbanen |
N | POCB/SBS gecacheerde EPDM dakbanen |
Onderconstructie |
Ballastlaag | |
KF | PMMA harssysteem |
N | Eenzijdig gebitumineerde dakbanen |
L | EPS/PIR/PUR (afschot)isolatie |
GF/KF/BF | Bitumen dakbanen |
Onderconstructie |
Intensief begroeid dak en gebruiksdaken:
Uitgangspunt moet altijd zijn een volledig gekleefde waterdichte laag.
Uitvoering als omgekeerd dak met thermische isolatie (XPS) en dakbedekkingssysteem.
Uitvoering als warm-dak met cellulair glasisolatie (CG), C-EPS mortel of met PIR compact dak.
Voor C-EPS mortel en PIR compact dak geldt dat de opbouw merk specifiek getest dienen te zijn.
Overlapverbindingen van de beschermlaag dienen in wortelwerende kwaliteit te zijn (NEN-EN 13948).
Compartimentering of aanbrengen van lekdetectiesysteem bij grote oppervlakken (>40x60m²).
Voorbeeld: notatiesystemen – Intensief begroeid dak (speciale begroeiing)
Ballastlaag | |
L | XPS isolatie |
GF/KF/BF | APP/SBS dakbanen / POCB dakbanen / SBS gecacheerde EPDM |
GF/KF/BF | Bitumen dakbanen |
Afschotlaag Spramexbeton | |
Onderconstructie / dak |
Ballastlaag | |
GF/KF/BF | APP/SBS dakbanen/ POCB dakbanen/ SBS gecacheerde EPDM |
GF | Bitumen dakbanen |
GF | CG (Afschot)isolatie |
GF/KF/BF | Bitumen dakbanen |
Onderconstructie / dak |
Ballastlaag | |
GF/KF/BF | APP/SBS dakbanen/ POCB dakbanen/ SBS gecacheerde EPDM |
BF | Bitumen dakbanen |
C-EPS afschot/isolatielaag | |
GF/KF/BF | Bitumen dakbanen |
Onderconstructie / dak |
Ballastlaag | |
GF/KF/BF | APP/SBS dakbanen/ POCB dakbanen/ SBS gecacheerde EPDM |
BF/GF | Bitumen dakbanen |
PIR compact dak | |
GF/KF/BF | Bitumen dakbanen |
Onderconstructie / dak |
4.10 Windweerstand en erosie
De opbouw van het dak dient voldoende weerstand te beiden tegen windbelastingen (wegwaaien) en erosie (slijtage).
Windbelasting verschilt per dakzone naar locatie, gebouwhoogte, oppervlak en dakvorm.
Windweerstand
Weerstand tegen wegwaaien van onderdelen op het dakoppervlak
Algemeen NEN-EN 1991-1-4+NB
De windweerstand van het aangebrachte dakbedekkingssysteem moet groter of gelijk zijn aan de windbelasting, bepaald volgens NEN-EN 1991-1-4+NB.
Specifiek: NTA 8292 (zie dakdetails F4)
Afhankelijk van windgebied en gebouwhoogte vermeldt NTA 8292 voor extensief begroeide daken de minimaal benodigde droge massa (kg/m²) als windweerstand voor losliggende en bevestigde dakbedekking per dakzone. (zie dakdetails F4)
Erosie
Erosie is het slijtageproces van het oppervlak waarbij materiaal wordt verplaatst of geheel verdwijnt.
NTA 8292 vermeldt de volgende maatregelen om erosie van de substraatlaag tegen te gaan:
- Vegetatievrije Zone bestaande uit grind of vormvaste ballast conform NEN-EN 1991-1-4
- Dakbegroeiingssysteem Met verplichte Erosiebeschermingsmaatregelen
- Dakbegroeiingssysteem Zonder verplichte Erosiemaatregelen.
4.11 Fotovoltaïsche systemen (zonnepanelen)
Fotovoltaïsche systemen zijn voor energieopwekking of voor de productie van warmte-energie. In de meeste gevallen zijn de fotovoltaïsche systemen uitgevoerd als zonnepanelen.
Zonnepanelen kunnen worden gecombineerd met begroeide daken; vooral op platte daken.
Synergie-effecten kunnen optreden tijdens stroomopwekking, als gevolg van de begroeiing.
De lagere oppervlaktetemperatuur van het dakoppervlak als gevolg van schaduwrijke begroeiing leidt tot minder warmteafgifte naar de fotovoltaïsche modules (in vergelijk met warmteafgifte bij donkere dakoppervlakken of grinddaken.
Bij de combinatie van fotovoltaïsche systemen en begroeide dakendaken moet ervoor worden gezorgd dat de panelen (modules) niet worden overschaduwd door de begroeiing. Let daarbij op een voldoende afstand van de onderkant van de panelen tot het substraat als functie van de hoogte van de begroeiing. De minimale afstand voor laag groeiende extensieve begroeiing moet 20 cm zijn en kan hoger zijn, afhankelijk van de geplande begroeiing.
Panelen kunnen losliggend geballast of mechanisch bevestigd aangelegd worden.De dakconstructie dient ontworpen te zijn op de belastingen en gedrag door windbelasting (neerwaartse en opwaartse druk).
Fotovoltaïsche systemen en begroeide daken vragen regelmatig onderhoud (zie hoofdstuk 5).
Aanwezigheid van beloopbare paden en valbeveiligingssystemen is gewenst (dakhoogte +2,50m verplicht)