Zichtbaar trots is Renz Pijnenborgh (1947) op zijn kantoor. En daar is ook wel reden toe. Het volledig in Fins grenen uitgevoerde pand ‘voelt’ gewoon goed. Het is licht, warm, geborgen. Precies het soort bouwbiologische binnenklimaat waar Pijnenborgh zo op hamert, en dat volgens hem in zo veel woningen ontbreekt. Pijnenborghs nauwelijks verholen trots komt misschien ook wel voort uit het feit dat hij de woning eigenhandig heeft gebouwd, net zoals de andere eigenaren in dit doodlopende hofje. Weliswaar al enige tijd geleden (1984), maar de verwondering en bewondering van nieuwe gasten moet veel voldoening geven. Collectief particulier opdrachtgeverschap heet dat tegenwoordig. Toen was het vooral iets voor mensen met groene idealen. De zestien woningen liggen in Hooipolder, een woonwerkerf in de wijk De Maaspoort, in het uiterste noorden van Den Bosch. Het contrast met de omliggende buurt – die bestaat uit doorsnee jaren tachtig woningen – kan bijna niet groter: de huizen zijn helemaal van hout, de platte en flauw oplopende daken begroeid met gras, dat in allerlei varianten omhoog schiet. Bij Pijnenborgh staat zelfs een stevige struik c.q boom op het platte dak. Als hij in het voorjaar op de nok van het dak gaat zitten, weet hij zich omringt door een zee van blauwe druifjes. Wie hier pardoes zou worden gedropt, zou zich even in Scandinavië kunnen wanen.  

Pijnenborgh is een bewoner van het eerste uur. Aanvankelijk was hij als architect de adviseur van de toekomstige bewoners, maar al gauw besloot hij met zijn gezin ook in het hofje te gaan wonen. Hij roemt de animo van de toenmalige bewoners om de handen uit de mouwen te steken. “Kom nog maar eens om die eigen inzet! Mensen zijn gemakzuchtig geworden. Er wordt veel geklaagd; power, spirit en daadkracht ontbreken tegenwoordig.” De huizen werden als bouwpakketten uit Finland aangevoerd, met genummerde houten delen. Moeilijk in elkaar te zetten waren ze niet. “Het gaat om massieve houtbouw, waar geen kraanwagen aan te pas komt. Iedereen moest mee kunnen doen, dat was toen het uitgangspunt.” Waar de een wat meer lef had of bouwtechnisch inzicht aan de dag legde bij het werk op hoogte, kon de ander aan de slag op de begane grond. “Men was heel solidair. De woningen moesten voor iedereen beschikbaar zijn, ook voor mensen met een uitkering.” Het woonerf is een van de oudste voorbeelden in Nederland waar wonen en werken doelbewust zijn gecombineerd en waar de woningen in eigen beheer zijn gebouwd. Om het project te realiseren werd stichting MW2 opgericht; de twee maal M en W staan voor mens- en milieuvriendelijk wonen en werken. Pijnenborgh combineert nog steeds wonen en werken. In de helft van zijn woning heeft hij zijn bedrijf Archi Service ondergebracht. “Het zijn modulair gebouwde woningen. Als mensen willen uitbreiden, bouwen ze er gewoon een stuk aan. Als ze er een stuk willen afhalen, kan dat ook.” Honderdduizend gulden kostten de kleinste huizen, waarvan de helft betaald werd met een premie van de overheid: de zogeheten premie A-koopwoning. “De hypotheeklast was lager dan de huur van een kamer in de binnenstad van Den Bosch.” De huizen zijn een voorbeeld van bouwbiologisch bouwen, waarbij het gezonde binnenklimaat voorop staat. “In de jaren tachtig was alles daar al over bekend. Tegenwoordig wordt in de bouw alleen gelet op energieverbruik. Wat ontbreekt is een integrale aanpak. Je kunt heel goed ecologisch bouwen met een ongezond binnenklimaat. Wij wilden gezond bouwen, met een goed binnenmilieu.”

Van dat goede binnenmilieu was het groene dak het icoon. In Nederland was dat in die tijd nog een onbekend fenomeen. “Omdat het om houten huizen ging, leek een groen dak ons leuk. Mensen hadden daarvoor inspiratie opgedaan tijdens vakanties in Scandinavië, ik kende groene daken alleen van plaatjes.” De toekomstige bewoners vroegen Pijnenborgh zich in groendaken te verdiepen. “Ik wist dat er in Duitsland al veel meer in die richting werd gedaan. Bouwbiologie was daar ook veel meer verbreid dan hier. Gernot Minke, in die tijd professor aan de universiteit van Kassel, was de goeroe op dat gebied. Hij experimenteerde veel.” Pijnenborgh loopt naar de boekenkast en komt terug met een boek van Minke uit 1985. Her en der heeft hij in het verleden passages geel gemarkeerd. “Ik  wist er toen veel meer van dan nu”, mompelt hij. Hij leest voor dat één vierkante meter vegetatiedak  een bladoppervlak van honderd vierkante meter representeert. Samen leveren die genoeg zuurstof voor vier mensen voor een dag.

Pijnenborgh was in die tijd al lid van de Viba, de Vereniging Integrale Bio-Logische Architectuur, waarvan hij nu voorzitter is. Voor de Viba en de toekomstige bewoners van Hooipolder organiseerde hij een excursie naar Kassel. “Daar hebben we van alles bekeken. Maar de Duitse oplossing bleek voor Nederland veel te duur. Dat kwam door de hoge Duitse loonkosten van die tijd en de Duitse gründlichkeit. En bovendien werkte Minke met pvc als laag tussen het dak en de begroeiing, en dat wildenniet.” Pvc bevat weekmakers (ftalaten), die tot hormoonverstoringen kunnen leiden. Er moest dus een eigen Nederlandse oplossing komen. “Ik kende een dakdekker en enige tijd later kwam ik op een beurs een hovenier tegen, Keesjan Hobo. Die twee heb ik bij elkaar gezet en daaruit is uiteindelijk de firma Ekogras uit Zaltbommel voortgekomen, het oudste Nederlandse bedrijf in groendaken.” De dakdekker en de hovenier sloegen aan het pionieren. Ze maakten een proefopstelling bij het gebouw van de Viba in Den Bosch: een schuin dak met vier vakken, bedekt met verschillende grondsoorten en grassen. Om het houten dak te beschermen werd gekozen voor EPDM-folie. Dat is waterdicht, wortelbestendig, heeft een levensduur van circa vijftig jaar en  bevat in tegenstelling tot pvc geen weekmakers. “We hadden nog geen jaar de tijd om de beste samenstelling te kiezen. De keus die we toen maakten, is hier bij alle huizen toegepast, en ligt er nog steeds. We hebben al een kwarteeuw geen omkijken naar onze daken.” 

De eerste vegetatiedaken in Hooipolder haalden het Achtuurjournaal, toen nog het journaal waarnaar  ‘heel Nederland’ keek. Pijnenborgh: “In het item dat aan onze daken werd gewijd, werd gewag gemaakt van kortblijvende grassen die je niet hoefde te maaien. Zoiets wilde iedereen wel hebben. Dus de dagen erop stonden er files voor het bouwhek. Dat was echt onvoorstelbaar.” Die aandacht leidde niet tot een spectaculaire toename van het aantal vegetatiedaken in Nederland. Dat zou nog meer dan vijftien jaar duren. Op de daken in Hooipolder liggen gekweekte graszoden, die er aanvankelijk uitzagen als een glad biljartlaken, zegt Pijnenborgh. Na een halfjaar werd het gras al wilder en op elk dak ontwikkelt het zich anders. Er vestigen zich ook spontaan andere plantsoorten op, zoals de boom op het dak van Pijnenborgh. “Echt groot kan-ie niet worden, want hij komt niet door de folie heen.” Achter het huis heeft hij takken in het dak gestoken, om te voorkomen dat Canadese ganzen er voor het tweede achtereenvolgende jaar gaan nestelen. “Vorig jaar konden de ganzenkuikens niet van het dak komen. De meeste zijn dood gevallen toen ze pa en ma naar de sloot wilden volgen.” De grimmige kanten van de natuur. Na 25 jaar is Pijnenborgh nog dik tevreden over de groendaken. Nadelen van dergelijke daken kent hij niet. “Ik heb één keer een vraag gekregen over hooikoorts naar aanleiding van groendaken. Maar daarover is niks bekend. En je kunt dakrot krijgen als je een (vegetatie)dak verkeerd aanlegt: je moet de damprem op de goede plek leggen.” 

Werden de voorvechters van groendaken aanvankelijk nog weggezet als geitenwollensokken, sinds een jaar of vijf bemerkt Pijnenborgh een omslag. “Die is gekomen door een combinatie van Al Gore, maatschappelijk verantwoord ondernemen en Cradle to Cradle. Dat kwam allemaal tegelijk. De industrie ging wat doen, begreep eindelijk dat ecologie economie is, en toen zag ook de rest dat het serieus was.” Die omslag is mooi te volgen op de Bouwbeurs. “Tot tien jaar geleden was Ekogras de enige aanbieder van vegetatiedaken, nu is er echt markt voor, vooral in nieuwbouw.” Een aantal gemeenten verstrekt zelfs subsidie voor de aanleg van een vegetatiedak. Rotterdam doet dat in het kader van het verminderen van de regenwaterpiek. “Nu pas begint men de voordelen van vegetatiedaken in te zien.” Pijnenborgh kent ze al 25 jaar: een beter microklimaat; opvangen van fijnstof; geluidwering; goed tegen hitte; opname van CO2; meer biodiversiteit. “En ze gaan lang mee. Wij hebben al een kwarteeuw niks aan het dak gedaan.”

Dit artikel is overgenomen uit P+Bouwtrends Jaargang3 | nr6 | mei+juni 2011
Tekst Jan Bom / Fotografie Mischa Keijser